Als ik terugdenk aan mijn kindertijd en Sinterklaas, vraag ik me af hoe ik het ooit emotioneel ongeschonden tot volwassenheid heb geschopt. Ik overdrijf niet: mijn zenuwstelsel ontwikkelde zich waarschijnlijk in de periode tussen het zetten van mijn eerste schoen en de dag dat ik ontdekte dat Sinterklaas een wel heel bekende postuur had. Iedere decembermaand veranderde ik in een soort hyperactieve duracellkonijn met pepernotenverslaving.
Het begon al eind november. Zodra ik de eerste jute zak rook – waarschijnlijk van de buurman die zijn konijnenhok schoonmaakte, maar dat terzijde – wist ik dat het bijna tijd was. Mijn ouders probeerden me kalm te houden, maar zelfs een suikervrije ontbijtkoek kon de adrenaline niet temperen. Ik zette mijn schoen alsof het om een heilige ceremonie ging. Schoen, wortel, tekening, liedje. En dan… de slapeloze nacht waarin ik elk krakend geluid interpreteerde als een Piet die de verkeerde route door de schoorsteen nam.
De ochtend erna stormde ik naar beneden alsof ik auditie deed voor een brandweerkorps. En dan gebeurde er altijd iets waardoor ik volledig door de mand viel als rationeel denkend mens: ik geloofde alles. Alles. Een paar chocolademunten? Magisch. Een briefje van Sinterklaas? Heilig schrift. Een half opgegeten wortel? Bewijs dat zelfs het paard persoonlijke voorkeuren had.
Maar de grootste chaos vond plaats op pakjesavond. Bij ons thuis was dat een soort logistieke operatie die zelfs de NAVO niet voor elkaar zou krijgen. Mijn vader had de neiging om de spanning op te bouwen tot het ondraaglijke. Hij begon met subtiele tikjes op het raam. Dan een plof op het dak. En vlak voor mijn moeder hem kon waarschuwen dat hij te ver ging, trok hij het raam open en gooide een volle hand pepernoten naar binnen.
Ik ben nog steeds verbaasd dat niemand ooit een oog verloren heeft.
Een van mijn meest traumatische – maar achteraf hilarische – herinneringen was de keer dat ik dacht dat Sinterklaas persoonlijk in onze woonkamer stond. Ik hoorde voetstappen, ik zag een schaduw… en ik durfde niet te kijken. Toen ik uiteindelijk stiekem door een kier van de deur gluurde en daar een mansfiguur zag rommelen met een jute zak, was ik in paniek. Ik gilde. Mijn moeder gilde. Mijn vader gilde, maar dat was meer omdat hij over een paar cadeaus struikelde. De ‘mysterieuze schaduw’ bleek mijn oom te zijn die de zak kwam neerzetten omdat hij “toch in de buurt was”.
Ik heb hem twee jaar niet durven aankijken.
En dan waren er nog de gedichten. De ene keer kreeg ik een prachtig rijmsel van Sinterklaas, de andere keer een gedicht dat verdacht veel leek op het handschrift van mijn vader – vooral omdat er koffiekringen op zaten. De inhoud varieerde van vriendelijke aanmoedigingen tot licht sarcastische opmerkingen zoals:
“Je kamer opruimen is geen straf, maar toch doe je het altijd half.”
Ik was zes. Zes! Hoeveel rotzooi kon ik nou maken?
Naarmate ik ouder werd, begon ik de barstjes in het Sinterklaasgeloof te zien. De baard van Sinterklaas hing soms scheef. De Sint in de winkel had dezelfde bril als de vader van mijn beste vriend. En toen ik op een dag mijn eigen vader betrapte met een half open doos cadeaus en de woorden: “Waar heb ik die verdomde plakband gelaten?”, was het gedaan met de magie.
Toch, hoe ouder ik word, hoe meer ik die chaotische, onlogische, hilarische Sinterklaasjaren waardeer. De spanning, de magie, de pepernotenregen die mijn vader veroorzaakte, de verwarring, het gegil, de warme chocolademelk – het hoort allemaal bij een jeugd die rijker was dan welke zak vol cadeaus ook.
En eerlijk? Als ik nu een krakend geluid op het dak hoor begin december… dan kijk ik nog steeds eventjes omhoog.
Je weet tenslotte maar nooit.
Daphne de Jong
redactie@westfrieslandpraat.nl
Ontdek meer van Westfriesland Praat
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.















