In Nederland bestaan er nogal wat misverstanden over het zogeheten wachtgeld voor politici. Veel mensen denken dat politici na hun aftreden simpelweg een WW-uitkering krijgen, net als de gemiddelde werknemer die zijn baan verliest. Maar dat klopt niet. Politici vallen onder een aparte regeling: de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Die voorziet in wachtgeld. Geen voorrecht, maar ook geen speeltje van de elite. De regeling kent verplichtingen, beperkingen én is inmiddels flink versoberd. Toch blijft ze gevoelig: “Waarom zou een Kamerlid, staatssecretaris of wethouder meer vangnet nodig hebben dan een vrachtwagenchauffeur of een verpleegkundige?” Die vraag leeft, en terecht.
Waarom geen gewone WW?
Politici vallen niet onder het reguliere arbeidsrecht. Ze hebben geen arbeidsovereenkomst, geen vaste uren, geen cao, geen functioneringsgesprekken. Ze kunnen letterlijk van de ene op de andere dag hun baan kwijtraken – omdat hun partij uit de coalitie stapt, het kabinet valt of de kiezer massaal afhaakt. Ze kunnen ook tussentijds worden weggestuurd door een motie van wantrouwen. Dat maakt hun positie veel kwetsbaarder dan de gemiddelde werknemer. Een normaal WW-systeem, gebaseerd op opgebouwde rechten, is voor hen dus ongeschikt. Bovendien moeten veel oud-politici een afkoelingsperiode in acht nemen voordat ze overstappen naar het bedrijfsleven of lobbyorganisaties – iets wat bij gewone werknemers zelden speelt.
Daarom is er de wachtgeldregeling, een speciaal vangnet dat de overgang naar een nieuwe baan moet vergemakkelijken. Geen vetpot, maar bedoeld om tijdelijke inkomensonzekerheid op te vangen.
Wat houdt de regeling in?
De wachtgeldregeling is fors versoberd ten opzichte van twintig jaar geleden. Tot 2001 hadden politici recht op wachtgeld tot maximaal zes jaar – en dat gold ook voor wethouders, gedeputeerden en burgemeesters. De uitkering was ruim, de verplichtingen beperkt. Dat leidde tot veel kritiek. Alsof het politieke ambt een gouden parachute bood, waarmee je na een paar jaar vergaderen nog jaren in rust kon leven.
Sindsdien is de regeling stapsgewijs versoberd:
- De duur van de uitkering is teruggebracht. De maximale looptijd is nu afhankelijk van het aantal jaren dat iemand in functie is geweest, met een maximum van drie jaar en twee maanden.
- De hoogte is verlaagd. Voor Kamerleden geldt een startuitkering van 80% van het laatstverdiende salaris, die na enkele maanden daalt naar 70%, vergelijkbaar met de WW.
- Er is een sollicitatieplicht. Net als bij de WW moeten ex-politici actief zoeken naar werk, solliciteren, zich laten begeleiden door re-integratiediensten en alle passende arbeid accepteren.
- Er geldt een inlichtingenplicht. Ontvangers van wachtgeld moeten maandelijks hun inkomsten opgeven. Deze worden verrekend met de uitkering.
- Er is een inkomsten- en sollicitatiecontrole. Wie zich niet aan de regels houdt, kan gekort worden of zijn wachtgeld verliezen.
De wachtgeldregeling is dus allang geen luilekkerland meer. Politici krijgen niet zomaar een zak geld mee; ze staan onder toezicht en worden geacht snel een nieuwe baan te vinden.
Is afschaffen dan wél verstandig?
Toch gaan er stemmen op om de regeling helemaal af te schaffen. “Iedereen moet gewoon WW krijgen. Waarom zouden politici anders zijn?” Een begrijpelijke gedachte, zeker in een tijd waarin het wantrouwen richting de politiek groot is. Maar afschaffing zou kunnen leiden tot het tegenovergestelde van wat veel mensen willen: een meer diverse en representatieve politiek.
Zonder vangnet wordt de drempel om de politiek in te gaan namelijk hoger. Wie zijn goedbetaalde baan opgeeft voor een Kamerzetel, doet dat met het risico binnen vier jaar weer op straat te staan – zonder WW-rechten, zonder zekerheid. Mensen met een huurhuis en een studieschuld denken dan wel twee keer na. Resultaat? Alleen mensen met spaargeld, een rijk netwerk of een partner met een goed inkomen durven het aan. En dat is niet per se beter voor onze democratie.
De wachtgeldregeling is niet bedoeld als beloning, maar als bescherming van de onafhankelijkheid en toegankelijkheid van het ambt. Politici moeten zich vrij kunnen uitspreken, zonder bang te zijn dat ze morgen werkloos zijn en geen cent krijgen. Net zoals rechters of klokkenluiders beschermd worden omwille van hun rol, zo geldt dat ook – in zekere mate – voor politici.
Misbruik? Natuurlijk moet dat worden aangepakt
Dat wil niet zeggen dat er geen kritiek mag zijn. Elk geval waarin een politicus wachtgeld krijgt terwijl hij of zij al een andere functie heeft aangenomen, roept irritatie op – terecht. En het gebeurt nog steeds: mensen die “overgangsperiodes” van maanden benutten om tegelijk wachtgeld te trekken én een factuur te sturen voor een nieuwe klus. Of die zich “onbemiddelbaar” voordoen terwijl ze actief netwerken voor lucratieve commissariaten. Zulke gevallen moeten keihard worden aangepakt. Niet alleen vanwege het geld, maar vooral omdat het vertrouwen in de politiek er verder door afbrokkelt.
Maar laten we het kind niet met het badwater weggooien. De meeste politici zijn geen profiteurs, maar mensen die een risicovol beroep uitoefenen. Net als brandweerlieden, journalisten of soldaten doen ze werk dat niet zonder gevolgen is. De samenleving erkent dat met een vangnet, niet uit luxe, maar uit noodzaak.
Conclusie
Wachtgeld is geen cadeautje voor luie politici. Het is een versoberde, aan voorwaarden gebonden regeling voor mensen in een onzekere, publieke functie. Politici hebben geen recht op WW omdat ze geen gewone werknemers zijn. En hoewel er altijd scherper toezicht mag zijn op misbruik, is afschaffing geen oplossing – tenzij we willen dat de politiek een speeltuin wordt voor alleen de rijken en machtigen. Een rechtvaardige democratie vraagt om meer dan stemhokjes alleen. Ze vraagt ook om eerlijke voorwaarden voor wie haar dient.
Henk Prins: Ik schrijf mijn column op persoonlijke titel, mijn columns kun je ook op andere websites tegenkomen.
Ontdek meer van Westfriesland Praat
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.