Ah, het zonnetje. Dat stralende, warme bolletje in de lucht waar we collectief hysterisch van worden zodra het zich ook maar één seconde laat zien. Alsof we een nationaal tekort aan vitamine D moeten compenseren in één weekend.
In Nederland is het zonnetje geen vanzelfsprekendheid. Nee, hier is het meer een mythisch wezen, zoals eenhoorns of de trein die op tijd rijdt. Dus als de zon zich eindelijk toont, verliezen we meteen alle vormen van beschaving. Terrassen stromen vol alsof het gratis bier regent, mensen trekken massaal naar het park met koelboxen, opblaasflamingo’s en een soort onverklaarbare drang om zich in te smeren met kokosgeur.
En laten we eerlijk zijn: niemand kan ontspannen in het zonnetje zoals Nederlanders dat kunnen. Of nou ja, “ontspannen” is misschien een groot woord. Het is meer: liggen, zuchten, puffen, klagen dat het eigenlijk te warm is, maar toch blijven liggen omdat “je moet er nu van genieten”. Genieten onder dwang, dat is typisch Nederlands zomerplezier.
Maar het zonnetje brengt ook dilemma’s. Kleding, bijvoorbeeld. Zodra het boven de 15 graden komt, lijkt de modecode te veranderen in: “zo min mogelijk, en liefst felgekleurd.” Mannen trekken hun witste kuiten de wereld in met sandalen die al sinds de jaren ’90 in de kast lagen. Vrouwen toveren outfits tevoorschijn waarvan je je afvraagt of ze per ongeluk in een tropisch zwembad zijn beland. En iedereen vergeet hoe zonnebrandcrème werkt – of dat het überhaupt bestaat. Tot de avond, wanneer iedereen in de rij staat bij de plaatselijke drogist met een huid die doet vermoeden dat ze op een barbecue zijn gaan liggen in plaats van ernaast.
Dan heb je nog de zonnebril-brigade. Plots draagt iedereen een zonnebril, zelfs als de zon zich achter een wolkje verschuilt. Niet vanwege de UV-straling, maar om stiekem mensen te kunnen begluren op het terras zonder dat het opvalt. Het zijn de ninja’s van het zomerse sociale leven.
En wat dacht je van mensen die ineens denken dat ze tuinier zijn? Zodra het zonnetje schijnt, worden balkonnetjes omgetoverd tot botanische tuinen, compleet met tomatenplant, lavendel en dat ene kruid dat ze waarschijnlijk gaan vergeten water te geven. Planten met de overlevingskans van een ijsklontje in een sauna.
Ook opvallend: zodra de zon schijnt, worden we spontaan sportief. We gaan joggen in het park, fietsen naar het strand of, voor de waaghalzen, een potje beachvolleyballen met mensen die we nog nooit hebben gezien. Drie uur later liggen we dan rood aangelopen op een picknickkleed, met een zonnehoed scheef op het hoofd en het besef dat we eigenlijk helemaal geen conditie hebben. Maar hé, we hebben wél de zon gepakt!
En dan is er nog de BBQ. Die ultieme zonaanbidding in vleesvorm. Zodra het kwik boven de 20 graden komt, wordt elke tuin een rookgordijn van aangebrande worstjes, schreeuwende kinderen en iemand die per se een vegetarische optie wilde maar nu genoegen neemt met een droge maïskolf. En er is altijd die ene oom die alles wil grillen. “Zal ik anders ook even een banaan op de barbecue gooien? Met spek? En kaas?”
Toch, ondanks alles – de zonnebrand, het zand in je slippers, de eeuwige jacht op een plekje in de schaduw – houden we van het zonnetje. Want met dat ene straaltje licht voelen we ons even op vakantie, zelfs al zitten we gewoon in de achtertuin met een lauw biertje en een aangebrand stokbrood.
Lang leve het zonnetje. Moge hij vaker komen, maar nooit té vaak. We zijn tenslotte geen Italianen.
Ook een verhaaltje inzenden? redactie@westfrieslandpraat.nl
Ontdek meer van Westfriesland Praat
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.