Ik dacht altijd dat gemeenteraadsverkiezingen gingen over stoeptegels, bushokjes en hondenbelasting. Over lokale kwesties waar je met een beetje gezond verstand en een kop koffie wel uitkomt. Maar het is 2026, en gezond verstand lijkt nergens meer te bekennen.
Wat ooit dorpspolitiek was, is nu frontlinie geworden in een ideologische burgeroorlog. Links tegen rechts. Groen tegen grijs. Zacht tegen hard. En het moddergooien is allang begonnen, nog voordat er één stem is uitgebracht.
Aan de rechterkant roepen ze het luidst. Ze noemen het klimaatterreur: de plannen van links om elke parkeerplaats te vervangen door een boom, om je gaskachel in te ruilen voor een warmtepomp die het halve jaar niet werkt, en om auto’s uit het centrum te weren alsof het tanks zijn. “Ze willen ons leven kapotmaken in naam van het klimaat,” hoor je op elke borrel waar de VVD, PVV of JA21 een voet tussen de deur krijgt. “Onze vrijheid, ons comfort – alles moet wijken voor hun groene geloof.”
Het woord ‘klimaatterrorisme’ valt steeds vaker, en ik geef toe: het klinkt lekker. Rammelt van alle kanten, maar het blijft hangen. In talkshows, op sociale media, aan de keukentafel. De suggestie dat links niet gewoon naïef of overambitieus is, maar ronduit gevaarlijk. Dat hun strijd tegen stikstof en CO₂ eigenlijk een strijd tegen jou is. Tegen jouw barbecue. Jouw diesel. Jouw manier van leven.
Links doet er niet voor onder. Daar zijn het de oude bekenden die worden opgeroepen: racisme en populisme. Elke keer dat rechts spreekt over veiligheid, wordt het gezien als een hondenfluitje. Elke keer dat rechts een migrant of azc noemt, volgt een beschuldiging: “Jullie zaaien haat.” Er wordt gewezen, geroepen, gesuggereerd dat achter elk lokaal veiligheidsplan een donker randje schuilt. Dat elke stoeptegel die verplaatst wordt in een achterstandswijk, een politieke daad is van uitsluiting.
Het ergste? Iedereen gelooft in zijn eigen onschuld.
Als ik de flyers door mijn brievenbus zie dwarrelen, voel ik me niet aangesproken als burger, maar als soldaat die partij moet kiezen. “Sta op tegen de klimaatwaanzin.” “Zeg nee tegen extreemrechts.” Geen grijstinten, geen compromissen. Alleen een strijdveld. Ik, inwoner van een middelgrote stad, word plots onderdeel van een veel groter verhaal. Alsof de gemeenteraadsverkiezingen van 2026 het laatste gevecht zijn vóór de Apocalyps.
En misschien is dat precies het probleem.
Want waar is het nog over de stad zelf gegaan? Over het fietspad dat al maanden openligt? Over jongeren zonder stageplek? Over ouderen die verdwalen in het digitale loket van de gemeente? Wie praat er nog over dat winkelcentrum waar ’s avonds niemand zich veilig voelt, niet vanwege zijn afkomst, maar gewoon vanwege het ontbreken van verlichting en handhaving?
Niemand. Alles is nationaal geworden. Cultureel. Ideologisch. De verkiezingen zijn een spiegel van de loopgravenoorlog in Den Haag. En elke kandidaat lijkt vooral te willen laten zien bij welk kamp hij hoort.
Ik heb begrip voor de woede van rechts. Echt waar. Sommige maatregelen zijn doorgedraaid. Als je in een wijk woont waar een warmtenet is aangelegd dat duurder blijkt dan gas, en je mag geen alternatief kiezen, dan voel je dat in je portemonnee. En ja, dat voelt als dwang. Als arrogantie van mensen die zelf in goed geïsoleerde huizen wonen, met subsidie op zak en zonnepanelen op het dak.
Maar ik snap ook de woede van links. Want racisme is geen verzinsel. Ongelijkheid groeit echt. En als de enige oplossing van rechts is: meer blauw op straat en minder migranten, dan begrijp ik dat er zorgen zijn over de toon, over wie zich straks nog welkom voelt in deze stad.
Wat ik niet begrijp, is waarom we niet meer naar elkaar luisteren. Waarom elke kritiek meteen als aanval wordt gezien. Waarom elk voorstel tot dialoog verdacht is. Alsof je pas een goed mens bent als je alleen je eigen kamp verdedigt, en elk compromis ziet als verraad.
Misschien ben ik naïef. Misschien ben ik een relikwie uit een tijd waarin politiek nog iets was tussen buren in plaats van tussen vijanden. Maar ik wil mijn stad terug. Niet alleen letterlijk, als plek met werkende stoplichten en goed openbaar vervoer, maar ook figuurlijk: als gemeenschap.
Ik wil een debat waarin je tegen iemand kunt zeggen: “Ik ben het niet met je eens,” zonder dat die ander meteen roept: “Dan ben jij dus een racist!” Of: “Jij bent een klimaatfascist!” Ik wil dat raadsleden weer bezig zijn met beleid, niet met hun Twittervolgers. Dat ze praten met inwoners, niet met algoritmes.
Er is moed voor nodig om het midden te verdedigen. Om niet mee te schreeuwen met de grootste monden. Om te zeggen: ja, het klimaat is belangrijk, maar laten we zorgen dat de rekening eerlijk verdeeld wordt. En ja, veiligheid is essentieel, maar dat betekent niet dat we mensen gaan wegzetten of stigmatiseren.
Misschien moeten we in 2026 stemmen op de partij die het minst schreeuwt. Die het minst polariseert. Niet op de partij die onze woede het beste verwoordt, maar op de partij die onze buurt het beste begrijpt.
Want uiteindelijk zijn wij geen strijders in een ideologische oorlog. We zijn bewoners. Buren. Burgers.
En die willen geen slagveld.
Die willen gewoon een stoeptegel die recht ligt.
Ik schrijf op persoonlijke titel
Henk Prins
Ontdek meer van Westfriesland Praat
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.